Met satellietbeelden laat Helga van Leur het ons precies zien: “In het grootste deel van het land was het de hele dag droog.” Met een zwaaiende armbeweging wijst ze het Guisveld aan. De camera zoomt in op het riet. “Alleen hier zijn vanmorgen een paar flinke buien gevallen.”
Het is 22 november 2009, half tien ‘s ochtends. Met weemoed denk ik aan gisteren.
Gisteren was een schitterende dag. Strak blauwe lucht. Gisteren was er volop zon en met temperaturen van 15-16 graden, ronduit warm.
Maar ja, dat was gisteren en de wintertocht met Snert en Glühwein is vandaag. De weersvoorspelling is slecht: storm en regen. Een tikkeltje verbaast dat het doorgaat, hoor ik de bootindeling aan. Stilletjes had ik tegen dit moment opgezien.
Het waait stevig. Direct met uitvaren moet er al krachtig worden geroeid om in de gewenste lijn te komen. Tijd om rustig rond te maken is er niet. Er klinkt een kordaats “halen aan stuurboord!“ Gevolgd door het “Dank U, beide boorden gelijk”. Geen “slagklaar maken” en zonder “af” gaan we tegen de wind in, op weg.
Een indrukwekkende wolkenpartij hangt boven het Zaanse land. Nog geen 5 minuten later barst de bui boven ons los.
Getverdemme. Nu al! Ik deel de stuurplaats van de Emmerlok met Henk Scholten. We hebben ons dusdanig ingepakt dat we het voorspelde weer moeten kunnen doorstaan. Wind en waterdicht. Alleen de schoenen zijn een zwak punt in deze uitrusting. De storm paraplu gaat over onze voeten.
Terwijl we in de sluis wachten tot we geschut worden stopt het met regenen. Hier en daar gaan de inderhaast aangeschoten regenponcho’s, broeken en jassen weer uit.
“Ja, ik zie blauwe lucht” roept een optimist. Er wordt gelachen en gepraat terwijl de vrijwillige sluiswachter een flesje Jajem krijgt met dank voor zijn inspanningen om sluis en brug te bedienen. Vanaf de brug maakt een passant een foto. Zeker, dit moet er toch apart uitzien. Ik kijk naar de gezichten om me heen. Pratende lachende mensen. Bezig de wal of andere boten af te houden. Een enkele ernstig, in gedachten verzonken of gelaten afwachtend tot we verder gaan. Ja, een bont gezelschap. Zoveel mogelijk gestoken in de verenigingskleuren. Zelfs de zelfgemaakte muts met de eigen naam er zo knap ingebreid, is rood. Overbodig uit te leggen dat ik het positief bedoel, als ik de gedachte “wat een stelletje idioten bij elkaar” niet kan onderdrukken. Een compliment eigenlijk.
“Ja, ik zie blauwe lucht” roept een optimist. Er wordt gelachen en gepraat terwijl de vrijwillige sluiswachter een flesje Jajem krijgt met dank voor zijn inspanningen om sluis en brug te bedienen. Vanaf de brug maakt een passant een foto. Zeker, dit moet er toch apart uitzien. Ik kijk naar de gezichten om me heen. Pratende lachende mensen. Bezig de wal of andere boten af te houden. Een enkele ernstig, in gedachten verzonken of gelaten afwachtend tot we verder gaan. Ja, een bont gezelschap. Zoveel mogelijk gestoken in de verenigingskleuren. Zelfs de zelfgemaakte muts met de eigen naam er zo knap ingebreid, is rood. Overbodig uit te leggen dat ik het positief bedoel, als ik de gedachte “wat een stelletje idioten bij elkaar” niet kan onderdrukken. Een compliment eigenlijk.
De sfeer is uitstekend maar het water zakt nog niet erg.
Dan komt de sluiswachter erachter dat de watertoevoer nog niet open staat. Kijk, nu gaat het hard. De sluis en de brug richting het veld openen zich.
Tussen de huizen door kijken Erik Rem en Lidy Stevens naar links. Boven Krommenie is de lucht open en blauw. Ik kijk niet naar Krommenie. Ik kijk in onze toekomstige vaarrichting. Voor mij ook links, maar dan dus de andere linkerkant en zie een heel ander beeld.
Na een aantal bruggen vaart de voorste boot veel te “rechts” van de volgende doorgang. Ze moeten zich tot het uiterste inspannen om tijdig recht voor de doorgang te komen. Wat is er gebeurd? Lette de stuur niet op? Nee, het is de wind die tussen de bebouwing wordt geperst. Gewaarschuwd en op aanwijzing van Henk stuur ik de boot alvast wat meer naar links. Maar zelfs dan nog moet ik op datzelfde punt stevig aan het roer trekken.
Na de brug gaan we de bocht om. Nu pal tegen de wind. Opnieuw regen. Heviger nog dan daarnet. Dikke stralen striemen ons recht in het gezicht. Ineengedoken met de capuchon goed dichtgetrokken, het hoofd een tikje naar beneden. Van onder de klep van mijn pet, kijkend door mijn wimpers, houd ik koers. We naderen een brede betonnen brug. De roeiers voor ons, hebben zich hier aan de kant vastgeklampt. De wind staat pal het gat in waardoor de brug niet alleen een schuilplaats voor de regen is, maar ook een tochtgat vanjewelste. Wat gaan die doen? We gaan hier toch niet de thermoskan met Glühwein leegdrinken?
Gelukkig denken mijn teamgenoten hier net zo over. “Doorroeien”, klinkt het in onze boot. Toch grijpen we in tweede instantie de wallenkant, maar doordat we hier niet van plan waren te stoppen, liggen we nu een paar meter verder dan de rest. Door de keiharde wind wordt de regen vol in de boot geblazen en geeft deze plek ons ook daartegen geen beschutting. We laten de Wherry een paar meter terugzakken. “Lidy, zit je nu ook droog?” Ja, Lidy zit nu ook uit de regen.
Wat een afgrijselijk tochtgat. Mijn enige gedachte is “Get me out of here”. We gaan van plaats wisselen. Ik trek mijn zware rode zeiljack uit, gesp een band om mijn zwarte Newline superjas zodat deze strakker om mijn middel zit en ik er niet met een van de riemen in kan blijven haken. Dan probeer ik de warm gevoerde, zelf -van paraplustof- gemaakte, roeihandschoenen aan te frommelen. Het lukt me maar moeilijk om mijn natte plakhand door het wapperende rode boord te steken. Eén hand zit, nu de andere. Jakkes, daar glipt de eerste wand van de riem. Ach, laat ook maar zitten. Dit gaat veel te lang duren. Ik trek die ene roeiwant uit en de andere van de riem. In mijn jaszak stoppen gaat niet, want door de band om mijn middel, kan ik nu niet bij de rits. What the hell…, en laat de wanten in de regenplas tussen mijn voeten vallen. “Klaar” roep ik, waarna het commando “uitzetten” klinkt.
“Get me out of here”!
We nemen geen deel meer aan de zo romantisch klinkende “Wintertocht”. Nee, we zijn met grote spoed op weg naar de volgende sluis om daarna bij Han van Vlierden thuis een kop erwtensoep te halen. De Glühwein kan ons gestolen worden. “De thuisblijvers hebben gelijk” denk ik als ik zie hoe Erik met zijn rechterhand zijn capuchon stevig vasthoudt. Zijn hoofd nog een tikje schuin van regen en wind afgewend. Lidy heeft mijn zeiljack aan en slaakt een kreet wanneer de capuchon van haar hoofd geblazen wordt. “Je moet ‘m vastzetten met de drukknopen” gil ik boven de wind uit. “Dat kan niet, want dan moet ik het roer loslaten en dan raken we uit koers” roept ze terug. De keiharde wind is onverbiddelijk. Henk en ik roeien voor wat we waard zijn. Het is niet te doen voor Lidy, de regen zo vol in het gelaat. Ze kijkt de situatie niet lang aan en vraagt Erik het roer over te nemen zodat zij met twee handen de capuchon kan vastmaken. Erik laat zijn eigen capuchon los en neemt het roer over. “Op de kraag zit aan iedere kant een drukknoop!” roep ik naar voren. Het lukt haar de capuchon vast te zetten. En nu ze toch haar handen vrij heeft, besluit ze de rits ook tot bovenaan dicht te trekken en het klittenband van boven tot beneden te sluiten. Stoer doen heeft geen zin. In deze omstandigheden is het verstandiger jezelf goed te beschermen.
De wind drukt ons richting het riet. Erik hangt schuin aan het roer, stuurt uit alle macht, maar het is niet genoeg. “Stuurboord best! Ik hou ‘m niet meer!” roept hij. Zo “best” als we maar in huis hebben, trappen en trekken we de boot weer naar het midden van de vaarweg. Allemachtig, dit is keihard werken.
Er staan heuse golven en het water spat hoog van de bladen de boot in. Tegen Henk’s rug en over mijn schoenen. En ook bij elke haal, wanneer Henk met zijn bankje naar achteren rolt, guts het regenwater van zijn Agu jas over mijn voeten. Probeerde ik die, eerder vanochtend, niet zorgvuldig droog te houden? Een zinloos streven.
Voorbij de goed onderhouden molen waar het toilethokje boven de sloot hangt. Je kunt er zo leuk pauzeren. Maar nu even niet.
Als in trans roeien we door. Ik hoor en zie niets meer. Alleen de techniek heeft mijn aandacht. Onzorgvuldigheid zou betekenen dat ik veel te veel op Henk zou laten aankomen. Een hand te laag, ongelijke inpik, een snoek. Ik sta het mezelf niet toe. Niet nu.
Ik versmelt met de korte- snelle slag. Verbeten en geconcentreerd komen we zo de bewoonde wereld in. “Gaat het nog?” informeert Henk over zijn schouder. “Nog maar een klein stukje hoor”. “Okay” roep ik terug. Het gaat nog prima alhoewel ik de vermoeidheid begin te voelen.
Nu, door de beschutting van bomen en huizen, is het een stuk rustiger varen en kan er weer gekeuveld worden. Het gaat over “ziek worden” en natuurlijk “de griepprik”. Als enige aan boord heb ik “de” prik niet gehad, want ik word geacht zelf van een Mexicaans hoestje te herstellen.
Dan zit ik ineens op de stuurstoel en zie Erik en Lidy aan de riemen. Henk leidt ze onder smalle en lage bruggen door. “Slippen en bukken.” Ik kan me niet herinneren waar we van plaats gewisseld zijn... Wij liggen als eerste in de tweede sluis. De andere boten komen erbij en de thermoskan met Glühwein wordt uit de regenplas achter de stuurstoel gevist. Het brouwsel wordt in de bekertjes verdeeld. We zetten het plastic aan de lippen en laten het donkere sap naar binnen stromen. Lekker, maar inmiddels lauw.
Ondertussen is Han druk in de weer met een pikhaak aan een lange stok de sluisdeur achter ons te sluiten. Het vergt een zichtbare krachtinspanning en gevoel voor evenwicht, zo schuifelend over de smalle sluisdeur. Dan loopt hij weer naar de Zaan om de voorste sluis een beetje open te draaien. Met wapperende jas en regenbroek staat daar onze Han. Zijn gezicht verwrongen, zijn ogen tot spleetjes geknepen in de gure wind die daar, zo’n eind boven ons, nog stevig waait. Onder de druk van het instromende water moet de achterste sluisdeur zich nu gewillig sluiten.
Toch niet. De deur is onwillig en verzet zich hardnekkig. De watertoevoer moet weer dichtgedraaid worden. Han loopt terug om te onderzoeken wat de doorgang blokkeert. “Zal wel een fiets zijn” mompelt ‘ie.
Met dezelfde lange stok en pikhaak tast hij de onderwaterrail af. Het blijken keien te zijn. “Niets wordt er onderhouden” lacht hij. Andermaal wordt er water doorgelaten en nog steeds wordt de achterste deur geblokkeerd. Terwijl iedereen die warm geroeid was nu alweer zit af te koelen, klinken er Sinterklaasliederen in de sluis. Gezegend zijn deze positieve zielen. Een godsgeschenk in elke groep. Of is het de Glühwein?
Who cares? Ik geniet van de vrolijkheid en de aanstekelijke giechellach die tussen de muren echoot.
Om me heen dezelfde gezichten. Vermoeider nu. Wat een mafketels… met dit weer…
Er wordt gegrapt over “dan maar weer terug roeien”. Alhoewel ik zie dat, mocht dit ons lot zijn, de ernstige berusting in de ogen niet geveinsd is. De man waar we nog steeds naar opkijken, die nog niet aan opgeven of terug roeien heeft gedacht, zelfbewust en gewend zich op zijn zeilboot alleen te redden, draait opnieuw de watertoevoer open. Eindelijk heeft hij de sluisdeur gedwongen te gehoorzamen.
We roeien als eerste de bocht om, leggen aan en lopen naar het huis. In de deuropening worden we opgewacht door de verzorgers en verzocht de natte jassen en vuile schoenen uit te trekken. Binnen in de huiskamer is het warm. Toch wordt de thermostaat nog een graadje opgedraaid. Een groot aantal stoelen staan langs de muren in een vierkant opgesteld. Allemaal voorzien van een handdoek om op te zitten. Geen overbodige voorzorgsmaatregel.
Eens kijken, wat heb ik allemaal aan? De dikke Odlo loopbroek met daaroverheen een skibroek. Hemd van Falke, thermotrui met lange mouwen van het merk Craft, Rood WRV shirt met korte mouwen, de gevoerde zwarte jas (van het Deense topmerk Newline. “Ultralichte, ademende topkwaliteit geschikt voor hardloop, fiets en triatlon. Wind en waterdicht, dat spreekt voor zich). Om het geheel af te toppen daaroverheen nog een zwaar zeiljack, dik gevoerd en evenzogoed met het vermogen te drijven. Afgelopen woensdag nog behandeld met Harmisol.
Tot op de laatste vezel is alles nat en doorweekt.
Geen droge draad nog aan mijn lijf.
Steeds meer roeiers komen op kousen, soppend de huiskamer binnen. Op de vloer ontstaat een ingewikkeld patroon van natte afdrukken. “Dat wordt straks wel gedweild” hoor ik iemand geruststellend beweren.
Het huis is netjes. De zwarte glimmende piano tegen de muur, draagt bij aan de sfeer. De boeken, videobanden en bladen staan of liggen in keurige stapels. Hieraan lees ik af dat er niet vlak voor onze komst als een gek is opgeruimd. Han is ordelijk en netjes. Zonder zich te hoeven schamen of verontschuldigen, kan hij de club ontvangen.
Erwtensoep, roggebrood met katenspek, melk en mandarijnen. Wat wil een vermoeide, verkleumde roeier nog meer. De vrouw van de vrijwillige sluiswachter neemt het woord. Ze refereert aan het slechte weer, “wat eigenlijk wel meevalt”. Heerlijk, zo’n positief persoon. De verzorgers worden bedankt voor hun verzorging, Han -die straks met de gebakken peren zit- wordt voor de gastvrijheid afgescheept met een fles wijn.
En zie,.. de zon komt de boel bedonderen. Naast me, op een makkelijke stoel vlak tegen de kachel, sluit Lidy haar ogen tegen het plotseling schelle licht en doezelt in. Direct hiervoor gestraft door Erik, die dit beeld fotografeert.
Er wordt geïnformeerd of het bad al vol is en weer een ander oppert dat Han dadelijk maar beter even kan controleren of er niemand in z’n bed ligt.
We kunnen weer lachen en voor even vergeten dat we in deze natte kleding niet echt warm worden. De thuisblijvers hebben weer geen gelijk, want is het niet het roeien in de warme zomerzon, dan zitten ze toch mooi dit te missen.
Een dierbare jeugdherinnering komt terug: Het moet een jaar of 30 geleden zijn dat ik met mijn vrienden van het Amsterdamse jongerencentrum “de Oostoever” in de Belgische Ardennen een kano weekend had. We kiepten regelmatig om in het ijskoude smeltwater. Ondanks zijn surfpak stond een van de jeugdleiders, zijn knieën blauw van de kou, met z’n kano op de oever. Met een geknakte Marlboro druipend tussen de lippen, wierp hij de kano van zich af en zei bibberend: “Misschien w-w-willen er nog een p-p-paar Belgen een k-k-kano huren.”
Bijna hetzelfde gevoel heb ik nu. Met vrienden op avontuur. Ontberingen trotserend. Nog leven in zalige zorgeloosheid. Verantwoordelijk voor niemand dan mijzelf. Onbekommerd plezier maken.
Helemaal ontspannen kan ik me niet want er speelt nog een laatste stuk roeien door mijn hoofd. Erger nog: die natte troep moet weer aan.
Daar wacht ik dan ook zolang mogelijk mee totdat we door de verzorgende ploeg vriendelijk verzocht worden het huis te verlaten. Ze “hebben nog van alles te doen vanmiddag”.
Ik ook. Ik moet nog verder aan mijn surprise, de was en de schoolkrant.
Henk en ik zullen het laatste stukje roeien. Het is verder dan gedacht, maar het blijft voor de verandering droog, klaart op zelfs en we worden tenminste warm.
De rest van het verhaal kent geen verrassingen. In razend tempo: boot leegpompen, afdrogen, spullen opruimen, uitschrijven, naar huis, douchen.
Een tocht die me nog lang zal heugen en in mijn brein zal worden opgeslagen in het gebied met de “dierbare herinneringen”.
Annelies Spaan-Braakman
Geen opmerkingen:
Een reactie posten