vrijdag 5 november 2010

Dokter Bibber....



Vrijdag 5 november 2010

Als ik me ‘s ochtends wil bewegen is de Paracetamol uitgewerkt en schieten de elektrische stroomstoten door mijn onderbuik zo mijn liezen in.  Goeie God, wat is dit!  Zelfs als ik stokstijf stil lig gaan de stroomstoten door.  De nachtverpleegster gaat alle patiënten langs en voert de routinecontroles uit.  Bloeddruk, hartslag, temperatuur.  Bij de geringste beweging, al is het maar een centimeter verschuiven van een been,

kerm ik het uit van de pijn.  Het is niet alleen pijn, maar vooral een eng gevoel.  Getverdemme, heb ik dat?!
Geheel uit eigen beweging heeft de verpleegster een Naproxen voor me gehaald.  “Hier” zegt ze, “je mag er drie per dag van hebben.  Ik zou ze maar gewoon innemen.”
Het is nog steeds heel vroeg in de ochtend als ik voel dat de infuusvloeistof mijn hand weer natmaakt.  Oh jee, dat is slecht nieuws.  De nachtzuster komt kijken en voelt inderdaad dat de deken onder mijn hand nat is, maar ze krijgt ‘’t infuus niet meer aan de praat.  Eruit halen doet ze nog niet, maar het infuus is hoogstwaarschijnlijk wel gesneuveld.
Cindy neemt de dagdienst over.  Deze jonge, ook al blonde, vrouw krijgt het infuus goddank wel weer aan de praat.
Ik sta regelmatig op om een rondje te lopen.   Als mijn circulatie maar omhoog gaat, zal het afval sneller uit mijn lichaam verdwijnen en zullen de darmen ook meer bewegen.  Ik moet die luchtbel kwijt, want die maakt dat ik me helemaal niet lekker voel.
Als ik weer wil douchen, krijgt Cindy het infuus niet losgekoppeld.  Dat wordt douchen met paal.  Mij best, maar wel onhandig.
Onder de douche verlaat een groot deel van de luchtballon mijn darmen.  Zo, dat geeft weer wat ruimte.  Terug op mijn kamer voel ik dat ik honger heb, maar ik mag nog steeds niets anders dan die slappe vloeibare rommel.  Honger maar geen trek.
Later in de ochtend is het infuus definitief ter ziele.  Cindy haalt het eruit, maar zegt erbij dat er waarschijnlijk wel een nieuwe zal moeten worden geprikt.  Aaarrghh…
Weer een andere zaalarts.  Ook een jonger vrouw maar nu met opgestoken blonde paardenstaart.  Ik ben onder de indruk.  Ze is oprecht vriendelijk tegen de co-assistenten die met haar meelopen.  Jammergenoeg eet en drink ik onvoldoende en zal ze opdracht geven aan een co-assistent een nieuw infuus te prikken.  Ik vertel haar over de pijnscheuten, het opgeblazen gevoel en de dunne ontlasting.  Voor de pijn adviseert ze morfine, maar die wil ik niet omdat ik er hoofdpijn van krijg.  Naproxen is ook goed als ik dat liever wil.  Verder schijnen alle andere ongemakken normaal te zijn na een darmoperatie.  De hele fabriek moet weer op gang komen, de dikke darm moet zijn functie weer gaan vervullen en dat heeft allemaal zijn tijd nodig.
Ik lepel af en toe met tegenzin een hapje yoghurt of appelmoes naar binnen en doe rustig de hele dag over één kleine portie.  ‘s Middags drink ik een kopje bouillon.  Een welkome afwisseling.  Ik zal Peter eens bellen om te vragen of hij vanavond wat toetjes voor me mee wil nemen.  Ik denk aan chocolademousse en vruchtenkwark.
Er komt niemand om een nieuw infuus te prikken en het is heerlijk om zo in vrijheid te kunnen rondwandelen.  Mijn hand was wat gezwollen en kan nu weer bekomen van de irritatie.  Vorige keer had ik eigenlijk nauwelijks hinder van het infuus, maar toen zat het aan mijn linkerhand.  Aangezien ik rechtshandig ben, voel en stoot ik dat ding veel meer.
Een nieuwe kamergenoot wordt binnengereden.  Het is een dame van 83 uit Amsterdam.  Zouden ze daar nergens meer plek hebben?
Later blijkt dat ze nu niet meer in Amsterdam woont, maar in Zaandam.  Ze komt oorspronkelijk uit Amsterdam.  Ze was in haar huis van een trapje gevallen, om 10 uur ‘s avonds, en brak daarbij haar heup.  Ze kon niet meer opstaan en bleef in haar eigen overgeefsel op de koude vloer liggen tot de volgende ochtend 10 uur toen ze ontdekt werd door een buurvrouw.  Ze had wel de hele tijd om hulp geroepen, maar niemand heeft het gehoord.  De buurvrouw vond het vreemd dat de gordijnen nog steeds dicht waren en is gaan kijken.  Nu moet ze zover herstellen tot ze zich weer zelfstandig kan redden.
De verpleegkundige moet haar bloeddruk meten, maar de vrouw heeft een nachtjaponnetje aan met korte mouwen en haar arm is pijnlijk.  Van boven tot beneden diep blauw “komt van de medicijnen”, zegt ze.  De verpleegkundige probeert op verzoek van de dame een handdoek om de tere bovenarm te wikkelen en daaromheen de band van de bloeddrukmeter.  Het lukt zo niet, want de handdoek is te stug en er valt zo geen druk te meten.  Ik vraag of ze geen duster heeft, dan kan ze die gebruiken om haar arm door de mouw steken.  Ze heeft inderdaad een kamerjas en die blijkt uitstekend geschikt voor deze handeling.  Opgelucht dat ze nu zonder al te veel pijn gecontroleerd kan worden  ondergaat ze de handeling.  Ik ga nog maar eens wandelen.
Twee kamers verder kijkt een oudere man vanaf zijn bed de gang in en roept “mevrouw…. mevrouw.”  Zou hij mij bedoelen?  Ik doe een paar stappen achteruit en kijk de man aan.  “Gaat u naar beneden?” vraagt hij.  “Naar beneden?” zeg ik niet begrijpend.  “Als u naar beneden gaat, wilt u dan twee kranten voor me kopen?  Ik zal u geld geven.”  “Ik ga niet naar beneden meneer.  Ik ben er ook niet echt op gekleed, zo in mijn pyjama.”  “Oh” zegt hij en stopt zijn portemonnaie weer weg.  “Als ik iemand kan vinden die het doen wil, stuur ik die wel naar u toe.  Ik ga wel even voor u vragen.”   “Oh, graag” zegt hij.
Ik loop verder en kom bij de balie, waar ik één van de dames vraag of er ook vrijwilligers zijn die bij de kiosk voor patiënten wat willen kopen.  De vrouwen kijken me niet begrijpend aan.  “Jullie hebben toch vrijwilligers die planten en bloemen verzorgen en die patiënten vervoeren?  Een meneer hier twee kamers vandaan vroeg of ik beneden wat kranten voor hem wilde kopen, maar ik ben in pyjama.  Dus ik vroeg me af of ….”  “Gert-Jan” onderbreekt één van de dames me.  “Gert-Jan doet dat wel”.  “Dat ga ik hem niet vragen hoor” zeg ik.  Gert-Jan is één van de voeding-assistenten.  Een hele aardige man.   Ik durf dat niet te vragen, omdat ik bang ben dat hij zich dan ‘gebruikt’ voelt.
“Nee, geen probleem hoor.  Dat doet hij wel.  Gert-Jan haalt wel vaker wat voor patiënten bij de kiosk” verzekerd mij de verpleegkundige.  En verdomd, daar komt hij net aan.  De verpleegkundige vraagt het hem direct en Gert-Jan weet ook al meteen voor wie de kranten zijn.  Hij zal het dadelijk wel even doen.
Op mijn route terug naar mijn kamer, loop ik nog even bij de man langs en zeg ‘m dat Gert-Jan straks de krantjes voor hem wil kopen en langskomt om het geld op te halen.
Laat mij maar regelen.  Of het nou in kantoorkleed  is voor de ING of in pyjama voor een medepatiënt.
Later in de middag komt er een mooie donkerharige jonge vrouw de kamer in.  Ze heeft een kastje op wieltjes bij zich met allerlei benodigdheden voor het aanbrengen van een infuus.  Juist op dat moment krijg ik krampen en voel ik dunne ontlasting uit mij lopen.  Uit voorzorg had ik al een reusachtige incontinentie broek aangetrokken.
Ze komt inderdaad voor mij, maar ik moet nu eerst even een toilet bezoeken.  “Oh”, zegt ze, “dan kom ik later wel terug”.
De dunne ontlasting veranderd is troebel water.  Zou het die lauwe yoghurt zijn geweest?  Straks heb ik een darminfectie opgelopen doordat de appelmoes en de yoghurt uren op mijn plankje staan.  Ik meld deze ontwikkeling bij Cindy en zij gaat het overleggen.  Als ze terugkomt, zegt ze dat het heel vaak voorkomt na dit soort operaties, maar dat ze een monster naar het lab zullen sturen, dus of ik wat wil opvangen in een steek.
Mijn linker buurvrouw gaat met ontslag.  Voordat haar man er is om haar op te halen, loopt ze nog wat heen en weer over de gang met de rollator en pakt tussendoor al haar spullen in.  Het zijn aardig wat tassen, want als je hier al drie en een halve week ligt, heb je natuurlijk behoorlijk wat verzameld.
Als ze weer even aan de wandel is, vertelt haar overbuurman dat ze hele stapels handdoeken, papieren zakjes en andere spullen van het ziekenhuis heeft ingepakt.
De vrouw die het infuus kwam doen heb ik niet meer teruggezien.
Op de nu lege plek links van mij wordt alweer een nieuwe patiënt geïnstalleerd.  Ze worden er niet jonger op…. het is een zeer oude vrouw van 92  Ook geopereerd aan een gebroken heup.  Haar dochter is uit Duitsland overgekomen en is tijdelijk in de verzorgingsflat van haar moeder getrokken, om haar zo elke dag te kunnen bezoeken en te helpen.  De verpleegster legt uit waar het rode drukknopje voor ‘hulp’ is.  De vrouw komt van een andere afdeling waar ze het knopje als een soort ketting om de hals hadden hangen.  Veel handiger voor oudere patiënten.
Ik heb al gauw door dat de vrouw een nog nauwelijks functionerend korte termijn geheugen heeft, want zodra de verpleegster weg is, vraagt ze waar het drukknopje voor dient.
 Pas tegen de avond komt de assistent chirurgie met een blonde jonge man naar me toe.  “Joost gaat een nieuw infuus prikken”, zegt hij.  Het is bezoekerstijd en dus druk en rumoerig.  Joost pakt er een stoel bij die hij met moeite tussen de bedden en het bezoek maneuvreert.  Hij bekijkt mijn beide handen en polsen uitvoerig.  Mijn rechterhand is nog een klein beetje gezwollen, maar hij kan er alsnog geen geschikte ader vinden.  Links ook niet trouwens.  Ik denk dat hij wel een half uur aan het kijken en voelen is voordat hij eindelijk besluit dat hij links gaat prikken.  Volgens Joost zijn mijn aderen niet alleen dun, maar liggen ze ook diep en schieten ze onder zijn tastende vingers steeds weg.
Vreemd.  Normaal gesproken heb ik overduidelijke kabels over mijn handen lopen.  Nog nooit eerder heeft iemand moeite gehad mij te prikken.  “Dat komt omdat mijn lichaam helemaal geen nieuw infuus wil” zeg ik.  Joost glimlacht en zegt dat de ader op mijn rechterhand eigenlijk het meest geschikt is, maar daar heeft het vorige infuus gezeten, dus daar wil hij nu niet nog eens prikken.  De ader die hij in mijn linker hand heeft uitgekozen kan hij niet zien !!!, maar wel voelen.  Op goed geluk en hoop van zegen, steekt hij na lang aarzelen de naald in de zijkant van mijn hand.
De ader glipt weg en dus moet hij met de naald in mijn hand op zoek.  Mijn hemel, dit is niet fijn.  Dit is helemaal niet fijn.  Het is heel erg naar en het zweet breekt me uit.  Wat een gekloot.  Het lukt niet de ader aan te prikken en na een paar minuten zonder succes rond gewroet te hebben, trekt hij de naald er weer uit.  Ook bij Joost staat het zweet op zijn voorhoofd.  Zijn wangen en hals rood gevlekt.  Hij moet op zoek naar een andere ader.  Met inmiddels hevig trillende handen onderzoekt hij andermaal mijn hand en pols. Die arme Joost.  Ik zie dat hij het vreselijk vindt om iemand pijn te doen met zijn gestuntel.  Alhoewel ik niet zeker weet of het iemand anders makkelijker zou afgaan nu de aderen zo onwillig zijn.
 “Jeetje Joost, je trilt ervan” zeg ik.  “Ja, ik ben al vanaf half acht vanochtend aan het werk op de Poli en het was heel druk.”  “Jeetje, moet je dan niet eens naar huis?”  “Nee, ik moet nog tot tien uur.”  “Wat!  Dat zijn lange dagen!  Jullie werken toch niet altijd zo lang?”  “Nee, gelukkig niet.”
Ik probeer Joost een beetje af te leiden met een praatje, want ik heb niets aan een zenuwachtige gast die in een van mijn onzichtbare aderen moet prikken.  “Tja, Joost, had je maar een vak moeten leren” grap ik.  “En je kon nog wel zo goed leren.”  Joost grinnikt, maar is nog alles behalve ontspannen.  “Nou, dat viel geloof ik nogal mee” zegt hij terug.
Snel neemt hij de beslissing welke ader het nu moet ontgelden en steekt de naald in mijn hand.  Ditmaal links bovenop, vlak boven de knokkels.  Hij drukt, schuift en wiebelt.  Oh, please God, laat hij deze keer goed zitten.  Seconden tikken weg, misschien wel weer minuten en ik geef de moed al bijna op, als hij eindelijk beet heeft.  Met hevig trillende handen rommelt en pruts hij nog wat, waarna hij het omhulsel uit mijn hand trekt waardoor het plastic rietje in de ader achterblijft.  Bang dat hij door het trillen het infuus eruit stoot, opper ik “zullen we een verpleegster vragen om het verder af te maken?”   Joost mompelt iets onduidelijks en gaat bevend door met het aanbrengen van de grote doorzichtige pleister.
Hij sluit het slangetje aan op de infuusvloeistof en controleert of het goed doorloopt.  Dat doet het dus niet….  “Het loopt niet goed door.  Ik trek het er een klein stukje uit, want het buisje zit waarschijnlijk tegen de wand van de ader.”  Gelukkig, deze actie geeft het gewenste resultaat en ik heb weer een infuus.  Joost is klaar en vertrekt.
Ik kijk nog eens naar het infuus, en bedenk dat het kreng wel op een heel ongelukkige plek zit, zo hoog op mijn hand.  Het slangetje wordt met een krul over mijn vingers teruggebogen en is met stevige witte tape bovenop de hand vastgeplakt.  Zo blijf ik natuurlijk geheid overal achter hangen.  Hoe kan dit beter beschermt worden?  Ik denk na over een oplossing van misschien een dikke prop watten -als stootkussen- onder het slangetje en nog wat tape hier en daar.  Later, als ik Dylan zie, vraag ik of hij een oplossing heeft voor het kwetsbare infuus.  Dat heeft hij.  “Ik pak wel even een kousje” zegt hij.  Dylan komt terug met een elastisch rond gaas wat hij over mijn hand schuift en waar het infuus inderdaad veel beter door beschermt wordt.
Peter en de kinderen komen op bezoek en ik vertel Peter van de trillende Joost en de fijne ervaring.
Ze hebben, heel lief, een zak vol toetjes meegenomen, maar ik heb helemaal geen trek.  Om ze niet teleur te stellen en omdat ik toch moet eten, neem ik een klein kwark staafje.  De rest legt Isabel in de koelkast van de familiekamer.
Peter ziet dat het gisteren beter met me ging dan nu.  Het opgeblazen gevoel, de water-dunne diaree, de rare pijnscheuten en het uiterst magere en geringe dieet eisen hun tol.  Al vier dagen weinig tot niets gegeten en geen trek.  Er is niets aan te doen.  Het herstel heeft zijn tijd nodig en ik verwachte al dat het na deze operatie een stuk vervelender zou zijn.
Het is weer tijd om te vertrekken en ik loop met ze mee tot het einde van de gang.  “Dag lieve schatten.  Tot morgen.”  Isabel vindt het maar niks dat ik zover van mijn bed ben en dringt erop aan dat ik maar gauw terug moet gaan.  “Dag mama.  Tot morgen.”

De avond valt, de spanning op mijn buik neemt toe.  Ik kan me nog nauwelijks bewegen of omdraaien.   De oude vrouw naast me vraagt waar het belletje voor de zuster is.  Ik laat het haar nog een keer zien, pak de drukker en leg ‘m naast haar hand.  “Als u op de rode knop drukt, komt de zuster”.  Als ik weer op mijn bed zit, heeft ze op de knop gedrukt en komt de nachtzuster naar haar toe.  “Oh” zegt ze “ik wist niet waar die knop voor was, ik dacht voor het licht”.  “Nee”, zegt de nachtzuster “deze knop is voor het licht.  Als u op de rode knop komt dan kom ik naar u toe”.  “Oh” zegt de oude vrouw.  De nachtzuster loopt zacht grinnikend de kamer uit.
Later, Als iedereen op de kamer slaapt en ik nog kreunend en piepend wakker lig, komt de nachtverpleegsters op de rand van mijn bed zitten.  In diepe ellende zeg ik dat ik me geen raad meer weet en dat ik niet meer weet wat ik moet doen.  Ze legt haar hand op mijn been en praat me wat moed in.  “Je bent hier in het ziekenhuis en dat is niet voor niets.  Doe rustig aan.  Je mag hier ziek en moe zijn.  Je moet nu even helemaal niets, behalve er de tijd voor nemen.  Je hebt rust nodig, geef daar gewoon aan toe.”
Ze heeft volkomen gelijk.  Verbluffend hoe ze mij heeft ingeschat.  Ik wil natuurlijk weer veel te snel.  Sterker nog, ik had van te voren de stille hoop dat ik vandaag al naar huis kon gaan.
Ik moest maar eens wat gaan slapen nu.  Rusten en zo snel mogelijk herstellen.  Dat dan toch wel….  Zondag ga ik naar huis, zo besluit ik.

Annelies

Geen opmerkingen:

Een reactie posten