woensdag 16 juni 2010

Post-operatief, deel 5



Woensdag 16 juni 2010, vijfde dag na de operatie.

Een nieuw gezicht aan mijn bed; Daphne is vandaag onze verpleegkundige; bruin/rood krullend haar met een ‘wet-look’ hangt tot op haar schouders.  Grote bruine ogen kijken me vriendelijk en een tikje afwachtend aan.  Ook zij heeft het overdrachtschrift niet gelezen, want ik word niet aan de anticonceptiepil herinnert.  Gelukkig ben ik wel weer redelijk bij de pinken, dus denk ik er zelf aan.  Een half uur later komt Fanny aangesjeest en wil mijn toilettasje pakken om er de pil voor me uit te halen.  “Die heb ik al ingenomen.”   “Oh, okay.”

Aan Daphne vraag ik of ze Ilonka heeft gezien.  Ik had namelijk om 08.00 uur met ‘r afgesproken.  Als iemand met ontslag gaat, is dat altijd in de ochtend en ze wou me nog even zien voordat ik wegging.  Daphne heeft Ilonka wel gezien, maar weet niets van een ontslag deze ochtend. 

 “Nou, dan ga ik vanmiddag weg, dat kan toch ook?”  Daphne zegt het te zullen overleggen, gaat weg en komt korte tijd later terug om het katheter te verwijderen.  Ik moet namelijk zelf kunnen plassen voordat ik wordt ontslagen.  De blaas wordt lui van een katheter en moet eerst altijd weer wennen aan ‘zelf doen’.

Door mevrouw dr. Schornagel (chirurg die destijds het spreekuur van dr. Engel over nam om het behandelplan te bespreken) is mij vertelt dat de bestralingen ook problemen kunnen geven bij het plassen.  De blaas moet weer leren ontspannen.  Tijdens de operatie moest men natuurlijk achter de blaas zijn, dus zal ‘ie toen ook wel behoorlijk opzij zijn gehouden.  Al met al is er veel gebeurd in het kleine bekken.

 Het is tijd voor ontbijt.  Nog een nieuw gezicht.  Hadden we de vorige dagen een mannelijke ‘voeding assistent’, vandaag is het een jonge vrouw.  Klein van stuk, kort stijl bruin haar, brilletje, tikje stevige Hollandse deerne van, ik schat, halverwege tot eind 20 jaar.  Haar energieke en kordate manier van bewegen verraden een ‘aanpakker’.  Net als altijd worden per patiënt de ontbijtwensen opgenomen.  Maar anders dan haar collega, trekt zij alvast alle voorverpakte producten open.  De beschuitjes, de boter, de jam, de kaas.  Wanneer zij het blad bij Nico neerzet en ziet dat hij wat afwezig is weggedommeld, vraagt ze of ze zijn beschuitjes vast zal smeren.  Nico is daar natuurlijk heel blij mee en kijkt blij verrast toe hoe de vrouw dit voor hem doet.  Als ze klaar is met de beschuitjes en het bord aan Nico geeft, is hij helemaal wakker en alert.

De vrouw is oprecht begaan met iedereen.  Toen ze mijn ontbijtblad neerzette en ik me moeizaam aan de stangen van het bed tot zit trok, keek ze me invoelend aan en zei “het valt niet mee hè”.   Ze loopt niet achter haar ontbijtkarretje te sloffen, maar geeft net een beetje meer dan alleen maar de bestelling.  Groot gelijk, want het lijkt mij dat het deze relatief eenvoudige baan veel leuker maakt.

Zij en Nico wisselen wat woorden en hebben direct een leuk contact.  Nico heeft ons eerder vertelt dat hij samen met zijn dementerende vrouw, in een aanleunwoning woont.  Ze houden nog heel erg veel van elkaar.  Hij is dus gewend aan gezelligheid en gezelschap.  Na een paar dagen van verwarde eenzaamheid is dit dan ook precies wat hij nodig heeft.  Een beetje aandacht.  Iemand die er even voor hem is, die hem ziet.

Nico fleurt helemaal op en zet z’n bed wat rechter.  Iets wat hij eerder niet wilde doen omdat hij dacht niet recht te kunnen zitten met zijn gebroken heup.   De vrouw merkt op dat hij zich wel eens mag scheren.  “Ja, ja” mompelt Nico zich over zijn kin wrijvend.  Het is al dagen geleden, want hier is dat niet gebeurd.  Ze zet door en heeft het erover dat het er niet mooi uitziet die grijze stoppelbaard, dat hij er geschoren een stuk beter uit zal zien, dat hij ervan op zal frissen en zich ook vast en zeker beter zal voelen.  Nico wil wel maar kan het nog niet.  Dan vraagt hij of zij dat niet even voor hem wil doen.  In plaats van het weg te lachen (wat ik zou hebben gedaan), vraagt ze of hij dat wel aandurft. “Ik heb dat nog nooit gedaan hoor?”  Nou Nico durft dat best aan.  Hij wijst waar zijn toilettas staat met de scheerspullen en legt uit dat ze een bakje met water nodig heeft om het mesje in af te spoelen.  Ze pakt een kartonnen spuugbakje uit het kastje en vult het met water.  (Waar die bakjes al niet goed voor zijn.)  Nico’s wangen worden met de crème ingesmeerd, maar voordat ze het mesje hanteert, checkt ze of hij er nog steeds vertrouwen in heeft en wijst hem er grappend op dat het op eigen risico is.  Nico geniet met volle teugen van de aandacht en knapt zien der ogen op.  “Ja hoor” hij heeft er alle vertrouwen in.  Dan begint ze te scheren.  De crème komt uit een tube en dat spul ken ik.  Heb ik ook eens voor Peter gekocht.  Het is hartstikke dik en taai.  Het gaat dan ook nogal moeizaam en als ik nog eens goed kijk, zie ik dat ze de crème niet nat heeft gemaakt.  De geschoren haartjes plakken schots en scheef aan zijn wangen vast, in plaats dat het mesje ze meeneemt.  Nico hoort haar wel zeggen dat het moeilijker gaat dan ze had gedacht, maar laat haar aanmodderen.  Hij kan het niet zien natuurlijk en het komt denk ik niet bij hem op dat de crème nog droog is.  Bovendien is hij is zo in z’n nopjes, dat het voor hem waarschijnlijk nog de hele dag mag duren.

“Je moet de crème een beetje nat maken, dan wordt het wat zachter en is het minder plakkerig”  help ik.  “Oh.” zegt ze en bewatert Nico’s wangen.  “Ja, dat gaat veel beter.”

Die Nico.

Als het klaar is doet ze een stap achteruit, bekijkt hem nog eens van een afstandje en concludeert dat het er een stuk beter uitziet zo.  Dan gaat ze weer verder met haar gewone werk.

Om hier weg te komen moet ik de controle over mijn blaas terugkrijgen.  Ik heb behoorlijk veel gedronken en voel dat er wat in mijn blaas zit, dus ga ik maar eens naar de WC.  Er komt niets.  Ik voel ook niet iets gebeuren, dat de blaas zich bijvoorbeeld spant of ontspant.  Een andere houding misschien.  Ik probeer het voorover leunend, achterover leunend en zijwaarts, maar er gebeurt niets.  Nou, straks nog maar eens proberen.

Op de gang kom ik Daphne tegen en ik vraag of ze nog een tip voor me heeft.  “Een ontspannen zithouding.” Is haar advies.  Ik ga het weer proberen.  Niet dat ik daarstraks niet ontspannen was, maar toe maar.  Er komt helaas niets.  Geen druppel.

Na een tijdje houd ik het zitten op die harde pot niet meer vol.  Ga staan, zitten, de WC uit, de WC weer in. Ik begin me zorgen te maken, want de druk loopt op.  Ik moet en zal zelf plassen.  Ik wil naar huis.

Ik weet wel dat persen niet helpt, maar als je zo in de weer bent doe je dat toch.  En dan….  “floep”.

Wat was dat?

Dat voelde als bij een zware menstruatie.  Dan gebeurt het wel eens dat er een groot stolsel loskomt en uitfloept.  Dit voelde als een wel heel erg groot stolsel….

Ik sta op en kijk in de pot.  Wat is dat in godsnaam?  Te midden van wat menstruatiebloed, zie ik verschillende langwerpige stukken vlezig weefsel.  Roze van kleur.  Dit moet misschien in het lab onderzocht worden of anders wil de gynaecologe het wel zien.  Ik vermoed dat dit vleesboomweefsel is, maar dat weten zij beter dan ik.  Ik loop de WC uit naar de aanpalende ruimte.  Het is een soort voorraadkamer, waar de bedpannen worden bewaard.  Er staan afvalbakken voor de handdoeken, er zijn keukenkastjes en er is een aanrecht met kraan en gootsteen.  Ik doorzoek de kastjes en vind precies wat ik nodig heb: latex handschoenen, een urinepotje en een bijbehorend dekseltje.  Dan ga ik terug naar de WC, vis de UFO’s eruit en doe ze in het potje.  De bodem wordt tot een centimeter of anderhalf hoog gevuld en ik schat de diameter van het potje op 4,5 á 5 centimeter.  Ik loop de gang weer op om iemand van de verpleging te zoeken.  Daar is Daphne.  Ik vertel haar wat er gebeurd is en laat het potje zien.  Ze deinst achteruit, trekt een gezicht en zegt dat ik dat maar weg moet gooien.  Nou dat lijkt mij niet.  Ik vertel wat er volgens mij mee moet gebeuren en vraag of ze het in de koelkast wil bewaren.  Daar ziet ze geen brood in.  Volgens haar wordt er niets mee gedaan en kan ik het beter weggooien of -als ik dat zo graag wil- naast mijn bed in mijn nachtkastje bewaren.  Ik vraag of ze het toch alsjeblieft wel in de koelkast wil zetten, want anders is het straks te ver ontbonden als blijkt dat het toch onderzocht moet worden.  Nou, vooruit dan maar, ze zal het in de koelkast zetten, maar ik moet wel weten dat het niet naar het lab gaat.  Ze neemt het potje van me aan en loopt ermee weg.

Ondertussen heb ik nog geen druppel geplast en begin ik me knap ongerust te maken.  Ik ga het weer proberen, maar het lukt nog steeds niet, zelfs geen druppel.  Hoe ik me ook concentreer, de blaas ontspant zich voor geen millimeter.  Ik blijf aanmodderen totdat ik voel dat mijn blaas zo vol is dat het bijna pijn gaat doen.  Dit kan zo niet doorgaan.  Ik moet gekatheteriseerd worden, anders loopt het straks fout af.

Ik loop de gang weer in, op zoek naar Daphne of iemand anders van de verpleging.  Ik vind het hele cluppie in de koffiekamer.  Gênant maar ‘jammer dan’ vertel ik ‘en public’ dat het me niet lukt te plassen, dat mijn blaas nu heel erg vol is, dat het pijn begint te doen en dat ik met enige spoed gekatheteriseerd moet worden.  Niemand springt op.  In plaats daarvan weet de administratrice me te vertellen dat ik gewoon achterover moet leunen en ontspannen.   Wat gaan we nou krijgen!  Waar durft die zich mee te bemoeien zeg!  Ik voel me niet alleen gegeneerd en paniekerig omdat ik op ploffen sta, ik voel me ook nog eens ‘niet serieus genomen’.  Ik negeer de vrouw en zeg tegen de verpleegsters dat ik vanaf vanochtend al van alles heb geprobeerd en het inmiddels 12.00 uur is.  “Ik heb echt heel veel gedronken en er moet echt iets gebeuren.”  Fanny zegt dat er eerst met een soort echo apparaat gemeten moet worden of en hoe vol de blaas is.  “Prima” zeg ik, “maar schiet alsjeblieft op want ik sta op knappen.”  Ik loop terug naar mijn kamer en neem vast plaats op mijn bed.  Vrij kort daarna komt Daphne met een apparaat op wieltjes aan.  Ik ontbloot mijn buik en laat haar de meting verrichten.  Ze zegt niets over het resultaat, maar wel dat ze de spullen zal halen.

Ik kan niet meer, maar zal wel moeten wachten tot ze terug is.  Gelukkig is ze snel terug, doet het gordijn dicht en zegt dat ze aan de rechter kant van mijn bed gaat staan omdat ze er dan beter bij kan.  Het katheter wordt ingebracht.  “Auw” gil ik.  “Dat zal het propje wel zijn wat ervoor zit” zegt Daphne. Propje?  Wat voor propje?  Daar geloof ik helemaal niets van.  Ik vertel wat mij ook is vertelt over de effecten van de bestralingen en het ontspannen van de blaas.  Daphne kijkt me op haar beurt ongelovig aan.  Het katheter zit.  Daphne houdt het opvangzakje omhoog en merkt op dat het niet erg opschiet.  Zover ik weet is de aantrekkingskracht van de aarde een omlaag trekkende kracht en zal de urine dus niet zo snel een omhoog gehouden zakje invloeien.  “Misschien moet je het naar beneden houden” opper ik.  Daphne laat het zakje zakken en zegt lachend, “ja, laten we gebruik maken van de zwaartekracht.”  En jawel hoor, alsof er iemand met een hamer op een aanbeeld slaat, voel ik van binnen keiharde tikken.  Tak, tak, tak, tak…!  Ik kan het niet zien, maar het lijkt me dat de urine er nu uitklokt alsof je een volle fles ondersteboven houdt.  De tikken zijn zo hard, dat het me lijkt dat Daphne het ook moet voelen.  “Voel jij dat ook?” vraag ik haar.  Op dat moment verschijnt er aan de andere kant van mijn bed een slanke vrouw met -onder een chirurgisch haarkapje- een bos lichtbruin krullend haar.  Witte klompjes onder een blauw chirurgen uniform.  Blauwe ogen en een heldere blik.  Een mooie verschijning.  Ze stelt zich voor als ‘assistente chirurgie’ en vertelt dat ze bij de operatie is geweest, dat alles goed is verlopen, maar dat ze gedurende het uitvoeren van de operatie nogal last hadden van mijn baarmoeder.  Die was namelijk enorm vergroot door de talrijke vleesbomen en lag de hele tijd in de weg...  “Oh had ik het dan toch maar gedaan” zeg ik tegen haar.  “Ik was van plan om op mijn buik te schrijven dat de uterus eruit mag.” 

Daphne tilt het zakje omhoog om te zien hoe het vordert.  De assistente chirurgie kijkt nieuwsgierig over het bed heen.  “Oei” zegt ze en richt zich tot Daphne “600 cc, dat is veel te veel!  De blaas is een zak die dan zover uitgerekt wordt dat ie helemaal slap wordt, waardoor je het er niet meer uit kan plassen.  Zover mag je het niet laten komen hoor.”  Daphne zegt niets en staat er een beetje beteuterd bij.

Dan vertelt de assistente chirurgie verder.  Ze hebben de tumor volledig kunnen verwijderen en het hele pakketje (inclusief bloedvaten, lymfeklieren en zenuwbanen) is naar het lab gegaan.  Daar komt ze nu voor, om me de uitslag van dat onderzoek te vertellen.  Alles is onderzocht en in één van de drie lymfe is een uitzaaiing gevonden.  Het team zal overleggen wat er gebeuren moet.  Meestal wordt er dan een lichte, korte chemokuur gegeven.

Ik moet deze mededeling even verwerken.  Ik ben helemaal niet ziek geweest en het is daarom volstrekt onrealistisch dat ik kwaadaardig darmkanker heb (gehad).  Ik ben bang geweest voor uitzaaiingen toen het nog zo lang duurde voordat ik de bestralingen kreeg, maar nu ze dit zo vertelt, is het heel onwerkelijk.  Al weken moet ik mezelf vertellen dat het wel waar moet zijn dat ik kanker heb (had). Al die dure specialisten zouden zich er anders niet mee bezighouden.  Ze zouden me niet laten bestralen of deze operatie hebben gedaan.  Het moet wel waar zijn, want anders zou dr. Engel na de operatie niet naar me toe zijn gekomen om te vertellen dat alles precies zo is verlopen als ze hadden verwacht, dat ze de tumor helemaal hebben kunnen verwijderen en dat die inderdaad maar heel klein was.  Nu komt dan deze mooie mevrouw me vertellen dat er een uitzaaiing in een lymfe zit.  Dat zal dan ook wel waar zijn, maar het is moeilijk voor te stellen.  Ik voel me niet ziek.  Ik was er zo heel erg op tijd bij en dan is er alsnog een uitzaaiing.  Wat voor mij als een paal boven water staat, is dat ik hier helemaal van genees en weer beter word.  Het bericht van een uitzaaiing in een lymfeklier doet me dan ook weinig.  Het enige wat door mijn hoofd flitst is dat het wel vervelend zal zijn die chemo.  Maar ook daar ben ik klaar voor en ook daar sla ik me doorheen.  Ik heb de knop al omgezet: kom maar op met die troep.

Om volledig te zijn, herinnerd ze me eraan dat de operatie weliswaar geslaagd is, maar dat ik er rekening mee moet houden dat het kan zijn dat ik het ontlasten niet onder controle krijg.  Ik weet het.  Dat risico zit erin.   Ter afscheid zegt ze nog eens dat er overlegt wordt en dat ik er nog nader over geïnformeerd word.  We groeten en ze vertrekt.  Daphne verwijderd het katheder en gaat ook weg.

Als Fanny even later langskomt, vertel ik haar over het katheteriseren en dat ik weer moet plassen.  Dat is volgens haar niet mogelijk.  “Als je net bent gekatheteriseerd is de blaas helemaal leeg.”  Maar ik weet zeker dat mijn blaas alweer vol begint te raken en noem voor de beeldvorming op wat ik allemaal heb gedronken: twee glazen thee, twee koppen koffie, twee pakjes sap en een glas water.  Ze herhaalt dat de blaas echt leeg moet zijn.  “Ja maar thuis drink ik ’s ochtends ook altijd een halve liter groene thee en later twee koppen koffie.  Dan loop ik ook de eerste uren elk ogenblik naar het toilet” breng ik ertegen in.  “Je plast toch niet in één keer alles uit van wat je gedronken hebt.  Dat gaat toch in etappes.  De rest zit toch nog in mijn systeem.  Dat gaat toch een hele tijd door.  En nu is er weer een hoeveelheid in mijn blaas terecht gekomen.”

Hemel.  Dat ik dat allemaal moet uitleggen.  Ik hoor stemmen!  Ik geloof dat ik gek begin te worden.  Het is een getergde Louis van Gaal die een groep journalisten toebijt: “Ben ik nou zo slim of zijn jullie nou zo dom!”   Omdat ik zo aandring en misschien wel om te bewijzen dat ik klets, zegt Fanny toe dat de blaasinhoud nogmaals gemeten zal worden.  Als ik dan een plas heb gedaan kunnen ze nog een keer meten en zien hoeveel er eventueel nog in de blaas is achtergebleven.  Daphne verschijnt weer aan mijn bed met het rijdende apparaat en verricht een meting.  Ze zegt niets.  “En… hoeveel is het?” vraag ik.  Zonder zich naar me toe te draaien zegt ze “300 cc.”  Weer een stem in mijn hoofd: “I don’t wanna say I told you so, but I told you so….”  Oh…  dat was ikzelf.  Gelukkig blijven de woorden in mijn hoofd en komen ze niet naar buiten.

(Later -na mijn ontslag- toen ik bij Ilonka kwam om de hechtingen te laten verwijderen, vroeg ik haar hoeveel een gemiddelde goeie plas is.  Volgens Ilonka is dat zo’n 300 cc. Dus….)

Ik ga nog maar eens proberen en neem een bekertje mee om de plas op te vangen, zodat we kunnen zien hoeveel het is.  Ik probeer het nu maar eens staand, als een vent.  Maar er komt niets.  Ik loop de gang weer op en kom daar mijn Gooise vriendin, de zaalarts tegen.  Ik zal ‘r vanochtend op de ronde wel gemist hebben omdat ik op de WC zat.  Ik vraag of ze het gehoord heeft dat ik iets bijzonders in de pot heb laten vallen.  Ja, dat had ze gehoord.  “Nee”, ze hoeft het niet te zien en trekt ook een gezicht.  Ze zal het potje wel doorspelen aan de afdeling gynaecologie.  “Is die trouwens nog langs geweest gisteren?” informeert ze.  “Nee”, dat is ie niet..  Dat verbaast haar hogelijk, want ze had er toch persoonlijk om gevraagd en op aangedrongen.

Ik ben er niet bepaald trots op dat er in mij ook een krengige vrouw schuilt.  Laten we zeggen dat de hele beproeving niet bepaald het beste in me naar boven haalt en voordat ik het weet zeg ik “Dan heb je zeker niet veel indruk gemaakt …”  Ze denkt even na over de betekenis van mijn woorden.  Als het kwartje valt, is dit een fractie van een seconde zichtbaar achter haar ogen.  Ze geeft toe “tja, inderdaad”.   Ze zal er dadelijk nog eens achteraan gaan en er toch echt voor zorgen dat er een gynaecoloog langskomt.  Ik vraag me hardop af hoeveel zin dat heeft.  Ze kunnen op korte termijn toch niets voor me doen en ik wil vandaag naar huis.  Ja, ze had zoiets gehoord.  Ik had Peter vanochtend namelijk ook al ge-SMS-t om te vragen of hij contact met het ZMC kan opnemen om het ontslag te laten regelen.  “Where do I sign?”  zeg ik op mijn vrolijkst.  “Neeeee,” zegt ze “dat doe ik.”  En bevestigd daarmee mijn beeld van haar; zij is de belangrijkste.

 Ik ijsbeer wat over de gang en zie een arts met snelle pas mijn kant op komen lopen.  Wapperende witte jas, blond en kalend.  Leeftijd van kalende mannen is altijd lastig te schatten.  Einde dertig? Vroege veertiger?  Dat zal de gynaecoloog zijn.  Ik had hem al een hele tijd met iemand zien praten aan het begin van gang.  Vlak voordat hij mijn kamer bereikt, spreek ik hem aan.  “U komt denk ik voor mij.  U bent de gynaecoloog?”  Ja, dat is hij.  Ik vertel dat ik vandaag nog geen weeën heb gehad, maar dat ik nu wat anders aan de hand heb.  Ik vertel van het potje in de koelkast en dat ik vermoed dat het vleesboomweefsel is.  Hij heeft het reeds vernomen en hoeft het niet te zien.  Hij zegt dat hij mijn dossier en de foto’s bekeken heeft en inderdaad ook denkt dat het de vleesboom is die in de baarmoeder zat die op de echo te zien was.  “Die is waarschijnlijk door de baarmoedermond naar buiten gegroeid” zegt hij “en dat is losgekomen en uitgedreven”.  Verder kan hij nu niets voor me doen (what else is new?) ik moet doorgaan met de Paracetamol en Naproxen.  “Als er iets is, kunt u altijd bij onze afdeling terecht.  U hoeft het alleen maar aan de verpleging van uw afdeling te vragen en dan regelen zij dat u langs kunt komen.”  En weg is ie weer.  Ik blijf achter met de bevestiging van wat ik zelf al dacht.  Als je ooit uitdrijvingsweeën hebt gehad, herken je ze de volgende keer heus wel.  Het was een kleine bevalling.

Ik ga nog maar eens proberen te plassen, voordat de blaas weer veel te vol is.  Nog steeds niks.

Het is inmiddels al weer einde van de middag en het bezoek komt binnen.  Mijn ouders, mijn schoonouders, Peter en de kinderen.  Hartstikke lief natuurlijk, maar ik heb er nu geen aandacht voor, want ik moet naar de WC.  Het moet, het moet het moet!  Ik zal verdomme plassen.  En dan gebeurd het eindelijk, een warm straaltje.  Ik vang het op in het plastic bekertje.  Kijk aan, een bodempje.  Opgelucht dat het me gelukt is, maar nog niet helemaal tevreden loop ik de WC uit.  Okay, ik heb gevoeld hoe dat voelde.  Nog niemand laten zien, want dit bodempje maakt natuurlijk geen indruk.  Nog een keer proberen.  Jawel hoor, alweer een klein laagje erbij.  Alles bij elkaar een cc-tje of 75.  Het is nog steeds weinig, maar dit kan ik wel laten zien.  De eerste de beste verpleegkundige die ik tegenkom houd ik het bekertje voor.  “Kijk, ik heb geplast.  Ik kan naar huis.”  Het wordt rap doorverteld en de zaalarts verschijnt aan mijn bed met een verpleegkundige.  “U wilt echt heel graag naar huis hè?”  zegt ze.  “Ja.” is mijn korte antwoord.  Men maakt zich (terecht) zorgen over het plassen, maar wil me toch wel laten gaan.  De zaalarts oppert dat ik eventueel met een opnieuw in te brengen katheter naar huis kan.  Dan komt dat zelfstandig plassen later wel.   Volgens de verpleegkundige moeten de mensen van de eerste hulp dan worden ingeschakeld, maar volgens de zaalarts kunnen ze het op een ander afdeling ‘daar en daar’ ook wel doen… Ik vind het onduidelijk en hoe dat dan allemaal weer geregeld moet worden met thuishulp en zo, kan ik ook niet overzien.  Het is een prima suggestie, maar dat kost weer tijd en het lijkt me ook een hoop gedoe, dus ik doe het liever niet.  Kan altijd nog als de nood aan de man komt.

Ik wil weg.  NU.

Mijn bezoek is wat in de war, maar helpt driftig mee met mijn bloemen en andere spullen verzamelen.  Isabel regelt een rolstoel, ik wens mijn zaalgenoten het allerbeste  “Wat?!  Ga je weg?”  “Ja, ik ga.”  en weg ben ik.  Vlug, voordat iemand zich bedenkt.

Isabel wil graag duwen, maar dat is toch minder simpel dan het lijkt.  Ik zie muren en liftdeuren op me afkomen, bezoekers en patiënten worden ternauwernood ontweken. Terwijl Peter naar de Ziekenhuisapotheek is met een recept voor een bult pijnstillers,  slalommen wij buiten naar het parkeerterrein.  De stoep af en … Ai… Je moet een rolstoel natuurlijk omkeren en dan achterwaart de stoep af trekken.  Als een vracht zand in een kruiwagen word ik op het asfalt gelost.  Ik zag het al aankomen en vang de kiep staand op.  Isabel schrikt ervan terwijl ik inwendig lach.

Het ziekenhuisavontuur ligt achter me.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten